Rowan
Aantal berichten : 541 Leeftijd : 31 Registration date : 16-05-09
Over je pokemon Leeftijd: 25 Status: Gezond Partner: Never trust, never tell
| Onderwerp: Layla's Quest v2, NaNoWriMo '11 vr sep 16, 2011 8:53 pm | |
| Welkom!
Ik twijfelde zeer of ik dit hier zou posten. Op WS kreeg ik er maar weinig feedback over en het speelt zich af in een specifieke wereld: Alagaësia. Toch doe ik een poging.
Ten eerste wil ik even vertellen dat dit mijn tweede versie van het verhaal. Ik ben het twee jaar geleden begonnen, tijdens de Nanowrimo van 2009. Nanowrimo staat voor National Novel Writing Month, die elk november wordt gehouden. De uitdaging is om een verhaal van 50.000 woorden te schrijven in de maand november. Ik kwam niet verder dan 10.000 en heb vorig jaar niet meegedaan. Nu wil ik echter weer een poging wagen om mijn verhaal af te schrijven. Heb namelijk een heel uitgebreide verhaallijn uitgeschreven, dus ik weet nog wat er gaat gebeuren. Bovendien inspireert de muziek van Epica mij ontzettend de laatste tijd.
Ten tweede vraag ik jullie hulp. De eerste twee hoofdstukken zal ik de komende weken posten in voor jullie makkelijk verteerbare stukjes. Het proloog post ik in één keer, maar wel in vier delen. In November begin ik dus aan mijn Nano en zal ik sneller en meer stukken gaan posten. Daar komen jullie ten tonele! Ik ben namelijk spellingcontroleurs nodig. Nu zal ik zelf waarschijnlijk de grootse fouten eruit weten te pikken, maar lang niet alles. Toch is het voor mij belangrijk dat (bijna) alles eruit wordt gehaald, omdat ik het als boek wil laten drukken. Als je de Nano namelijk haalt krijg je een code om je boek gratis te laten drukken. Mijn zus heeft al twee boeken van Nano (van 50.000 en meer dan 60.000 woorden) en ik wil er ook één!
Het verhaal
Mijn verhaal speelt zich dus af in Alagaësia, oftewel, de wereld van Eragon. Toch is dit geen fanfic, omdat het verder niks met de personages uit het boek te maken heeft. Het is een andere tijd, 300 jaar na de oorlog van de Meinedigden en dus zo'n 100 jaar nadat Eragon Galbatorix heeft verslagen. Je bent wel enige kennis nodig van de Erfgoed boeken, omdat ik termen en namen verder niet toelicht.
Het verhaal gaat over een meisje, een draak en een allesbepalende zegen.
Proloog: Zegening
Deel 1.
- Spoiler:
Dikke, grijze wolken gleden langzaam over het land. Bij de toppen van het Schild schenen ze te stoppen, niet in staat over de bergen heen te zweven. Boos om deze verstoring van hun weg begon het te rommelen in de wolken. De wolken en de bergen van het Schild wierpen groteske schaduwen over het land eronder. De toppen van de schaduwen vielen over een klein dorpje, gelegen bij de bergketen. Er heerste een grote bedrijvigheid in het dorp, zoals altijd, want de mensen moesten hard werken om te overleven. De oorlog tussen de Rijders maakte het leven er niet gemakkelijker op en iedereen leefde in de voortdurende angst dat de Meinedigen ook hun dorp zouden verwoesten. Als krioelende mieren haastten de mensen zich door de straten, onder hen was een jonge vrouw. Met haastige stappen snelde ze langs de huizen, een simpele, bruine jurk wapperde langs haar enkels en kort, blond haar danste langs haar grijze ogen. Plotseling sloeg ze een paadje in wat eindigde bij een huis met twee verdiepingen. Het was in een enigszins vervallen staat, maar nog altijd robuust en stevig. De woedende wolken begonnen hun eerste koude tranen te schreien en de blonde vrouw haastte zich naar binnen.
Links in de hoek was een keuken met een grote, houten eettafel. Een deur verleende toegang tot de huiskamer, waar een tweezitsbank en een stoel dicht bij de open haard geschoven waren. De vrouw liep naar de hoek van de kamer, waar enkele blokken brandhout opgestapeld lagen. Ze nam er drie en legde deze in de open haard. Met ervaren hand stak ze het vuur aan met haar tondeldoos. Een schreeuw vulde de kamer, het schelle gehuil van een baby. In een snelle beweging stond ze op en liep ze naar de wieg die ook in de huiskamer stond. Vertederd pakte ze het kind uit de wieg en legde het aan haar borst. Het gehuil verstomde en opnieuw daalde er een vredige stilte neer in het huis. Dit werd opnieuw verstoord door een harde knal aan de voorkant van het gebouw. Verschrikt richtten haar grijze ogen zich op de deur waar na enkele tellen een grote man verscheen. Hij had een verweerd gezicht, verward, bruin haar en brede schouders. “Kina!” zei de man blij, maar de vermoeidheid klonk duidelijk door in zijn stem. De vrouw glimlachte en liep naar de man toe. “Heeft Gido je weer eens afgebeuld?” vroeg ze afkeurend. De bruinharige man bromde eventjes. “Hij wilde het koren voor de storm binnenhalen, wat ons ook maar net is gelukt.” Met grote stappen liep de man naar het vuur en liet hij zich in een van de stoelen vallen, welke met veel gekraak protesteerde. Het werd stil in het vertrek. Kina streelde afwezig door de weinige haartjes die haar kleine dochter had. Die kirde tevreden en nestelde zich tegen haar moeders boezem.
Een plotseling klap deed het jonge gezin opschrikken. “Wat was dat?” vroeg Kina scherp, het had niet als een gewone donderklap geklonken. Nog voor haar man kon antwoorden klonk er een ijzingwekkende schreeuw van buiten, gevolgd door het geluid van rennende voetstappen. Snel legde de vrouw haar kind in de wieg, waarna ze naar buiten snelde. Haar man volgde haar. Het regende, dikke druppels water vielen op de kinderkopjes die samen straten van het dorp vormden. Het hele dorp scheen in paniek te zijn en Kina greep een van de kinderen bij de arm, voordat die haar in vliegende vaart kon passeren. “Wat is er aan de hand?” vroeg ze dringend. “Fredo, wat is er gaande?” De jongen huilde en wees met trillende hand naar de hemel. Kina volgde de uitgestrekte vinger met haar ogen, die zich wijd openden bij het zien van de vier reusachtige schimmen die daar rond zweefden. Fredo’s arm glipte door haar vingers terwijl ze naar deze demonen in de lucht staarde. Een van de demonen vuurde een vuurbol af die de taveerne raakte en met grote kracht explodeerde. “Kina!” Het geroep leek van ver weg te komen, de vrouw was te geschokt door de gebeurtenissen om te kunnen reageren. “Kina!” klonk er opnieuw, waarna een hand haar vastpakte. “Het is niet veilig! We moeten hier weg!” De blondine keek om en zag haar man, Bredero, haar geschokt aanstaren. Een zweem van angst flitste door zijn ogen, wat Kina veel angst aan joeg. Een nieuwe explosie deed haar opschikken en ze rende langs haar man naar binnen. Bredero volgde haar. Kina wikkelde haar dochter in doeken en tilde haar op. “Vlucht naar de bergen,” zei Bredero haastig. “En jij dan?” antwoordde Kina vertwijfeld. Ze kon hem hier toch niet achterlaten? Hij schudde zijn hoofd. “Ik moet de anderen helpen. Vlucht met Aimée, doe het voor haar.” Kina staarde haar man even aan, drukte toen een kus op zijn lippen en rende langs hem heen naar buiten.
Buiten was het glad, de regen had het zand dat op de wegen lag in verraderlijke modder veranderd. Slippend en glijdend rende Kina door de straten met haar kind stevig tegen zich aan gedrukt. Een vuurstraal zette het huis naast haar in lichterlaaie, ze gilde verschrikt bij het zien bij deze allesverslindende vlammen. Zonder verder om zich heen te kijken rende de vrouw verder, haar hart bonkte pijnlijk tegen haar borstkas en haar ademhaling ging zwaar. Toen waren er geen huizen meer, de uitlopers van de bergen kwamen in zicht. Kina durfde nu pas even te stoppen en om te kijken. Het gehele dorp vlamde als een fakkel, de graanschuur van Gido, de taveerne… Alles leek in brand te staan. Geschreeuw en knallen klonken op uit het dorp en vier demonen, die Kina nu als draken herkende, scheerden laag over het dorp. De mannen die de wezens bereden schenen enkel maar te kunnen lachen. Vreselijk, kakelend gelach, wat haast manisch leek, vulde Kina’s oren. Verafschuwd rukte ze haar blik los van het vreselijke schouwspel en vluchtte verder de bergen in.
Langzaam liep Kina over het pad, dat nauwelijks zichtbaar was en bezaaid lag met stenen. Ze drukte het kleine kindje zo stevig tegen zich aan dat deze protesterend begon te bewegen en zachte geluidjes uitstootte. Meteen liet de vrouw haar greep wat verslappen, bang om het meisje pijn te doen. Na een aardig eind geklommen te hebben kwam Kina aan bij een open plek, wat haar een uitzicht over het land bood. Ze schrok bij het zien van het verwoeste dorp, maar de vier Meinedigen waren nergens te bekennen. Het geluid van ruisende vleugels kwam naderbij, bang trok Kina zich terug in het struikgewas. Een grote, blauwe draak scheerde langs de open plek, zijn berijder keek met priemende ogen om zich heen. Zodra de twee uit het zicht verdwenen waren sprong de blonde vrouw op en begon ze weer te rennen. Roekeloos vluchtte ze verder de bergketen in. Kiezels en takjes rolden weg onder haar voeten en deden haar haast vallen. Gedreven door haar angst om ontdekt te worden nam ze zelfs het risico om langs diepe afgronden te lopen en zich door spleten in de berg te wurmen. Nog een bocht, onder een natuurlijk gevormde stenen boog door, langs een half vergane boom die zijn wortels in het dorre steen had genesteld, opnieuw een bocht en … Een plotseling klap ontnam haar de adem, ze zag een flits van glanzend witte massa met ivoren punten en toen viel ze. Een ijselijke gil ontsnapte haar, de lucht raasde langs haar lichaam terwijl ze met haar rug naar beneden gekeerd omlaag viel. Een traan gleed over haar wang, wetend dat dit haar einde was. Haar armen sloten zich beschermend over de baby tot ze met een harde klap op een harde, stenen ondergrond lande, wat haar het leven ontnam.
Met een ruk draaide Artos zijn kop, zijn schuine, felle ogen zochten naar datgene wat hij geraakt had. Het was geen steen geweest, daarvoor had het te weinig weerstand geboden, bovendien was het de afschuwelijke schreeuw dat de schermutseling tussen hem en Hyrius had onderbroken. Artos spreidde zijn sneeuwwitte vleugels, kleine zilveren aders weefden een ingewikkeld web door zijn vleugelvliezen. Hij zette af met zijn sterke achterpoten en sprong zo van de richel waarop hij was geland. Hij leefde samen met Hyrius en nog drie draken in het Schild. Het was een gedwongen woonplaats, daar gedreven door de Meinedigen, leefden ze in een veel te klein leefgebied voor de reusachtige wezens. Dit leidde dan ook geregeld tot conflicten. Artos was jong en onbezonnen en had zich laten meeslepen door de vurige woordenwisseling tussen hem en Hyrius. Het gevecht van woorden was uitgelopen tot een werkelijk gevecht, die ze gestaakt hadden toen Artos iets van het smalle bergpad had geslagen. Zijn schuine ogen schoten zoekend heen en weer, tot deze een lichaam vonden, bijna tweehonderd meter lager op een brede richel. Angst, verdriet en woede welden in hem op. Bang voor wat hij aan zou treffen, droevig gestemd door het feit dat niemand die val overleefd kon hebben en boos, woedend op zichzelf dat hij niet beter opgelet had.
Deel 2.
- Spoiler:
De draak vouwde zijn vleugels samen en dook de kloof in. Hij voelde de blikken van zijn soortgenoten op zijn rug branden, terwijl hij afdaalde naar het levenloze lichaam. In een soepele beweging spreidde hij zijn vleugels en lande Artos op de richel. Langzaam liep de glanzende, witte draak naar het levenloze lichaam, dat hij nu herkend als een mens, een van het vrouwelijke geslacht. Zijn klauwen tikten zachtjes op het harde, ongelijke steen, zijn vleugels ritselden terwijl hij ze tegen zijn lichaam schikte. Voorzichtig bewoog de draak zijn kop naar de vrouw toe en tikte hij zachtjes met het puntje van zijn gehoornde lip tegen de heup van het mens. De vrouw reageerde niet, ze lag daar enkel met wijd opengesperde ogen en haar mond geopend in een eeuwig durende schreeuw van angst en pijn. Artos’ ogen werden waterig, zijn witte zicht vertroebelde. Hij welfde zijn nek en boog zijn hoofd over het lichaam om het een waardige laatste eer te betuigen. Een zilte traan gleed over zijn geschubde kop, volgde een ribbelig pad langs zijn jukbeenderen tot het tussen zijn neusvleugels door zijn bovenlip bereikte. Daar bleef het trillend hangen, waarna het in een tragische val naar beneden viel en het lichaam raakte. Dacht hij.
Het raakte het bundeltje dat de vrouw in haar val tegen zich aan geklemd had gehad, maar waar de levenloze armen nu losjes op lagen. Een zacht gemurmel klonk op uit de bundel, wat aanzwelde tot een schril gehuil. Verbaasd hief Artos zijn kop, knipperde het zilte vocht uit zijn ogen en duwde met zijn neus de doeken wat opzij. Het rood behuilde gezicht van een klein, jong mensenkind kwam tevoorschijn.
Artos,
klonk er plotseling in zijn hoofd. De draak hief zijn kop en keek omhoog naar Hyrius, een stralend blauwe draak die fel afstak tegen de bewolkte lucht, en de andere drie draken die zich nog op het hogere plateau bevonden.
Is alles in orde? Wat geschiedde daarnet?
Hyrius, er is een mensenvrouw slachtoffer geworden van ons zinloos geredetwist. Maar zij was niet alleen.
Vertederd keek Artos naar het mensenkind, dat nu een punt van het doek in de mond had genomen en daar tevreden op sabbelde. Het was zich niet bewust van gebeurtenissen, de dood van zijn of haar, Artos vond het niet het moment om het geslacht van dit kind te gaan ontdekken, moeder, het feit dat een wilde draak nog geen meter van hem verwijderd was of het feit dat het zijn gehele leven in onzekerheid zou moeten doorbrengen. Artos achtte zichzelf niet in staat een mensenkind op te voeden, het moest terug naar zijn volk.
Het kind dat zij bij zich droeg heeft het tragische ongeluk overleefd. Het lijkt mij het beste het te retourneren naar zijn oorspronkelijke ras.
Er volgde een korte stilte aan Hyrius’ kant, waarna er klonk:
Doe wat je goeddunkt, maar bedenk dat je nu beslist over het verdere leven van dit wezen. Wees voorzichtig in het mensendorp, je weet hoe kortzichtig en angstvallig de rond-oren over ons denken.
De leegte en het vertrouwde gevoel van zijn eigen gedachten gaven aan dat Hyrius zich had teruggetrokken. Artos gaf hem gelijk hem te waarschuwen, de mensen zagen hen als gevaarlijke bruten, als gewetenloze moordenaars die hun vee bedreigden. Zij, de wilde draken, waren echter niet zo achtergesteld als men mocht denken. Het was een feit dat zij woester waren dan de getemde draken die zich in verbintenis hadden gesteld met een Rijder, maar ongeletterd waren ze zeker niet. Bovendien had hun gedwongen verblijf in de nabijheid van elkaar hun naar een nieuw niveau van kuisheid en redenering gebracht.
Artos zuchtte even om de zware gedachten van zich af te schudden en zich te concentreren op zijn nieuwe taak. Voorzichtig haakte hij een nagel om de rechterarm van de vrouw en tilde deze van het kind af. Dit herhaalde hij bij de linkerarm, waarna zijn klauw rond het in doeken gewikkelde kind legde en het optilde. Het kirde even zachtjes en bewoog wat onrustig. Op drie poten schuifelde de draak wat achteruit, waarna hij vertwijfeld naar het lichaam van de vrouw keek. Het lag nu met gespreide armen plat op de grond, haar gezicht nog altijd getekend door angst. In een seconde nam hij een beslissing en legde hij het mensenkind op een stapeltje mos. Hij naderde de vrouw, deed haar mond en ogen dicht en vouwde haar handen voor haar borst. Na haar benen nog even bij elkaar geschoven te hebben streek hij over zijn linkerpoot, op zoek naar iets wat hij met enige moeite vond. Een oude schub, enigszins losgeraakt, maar nog altijd parelwit en glanzend trok hij uit zijn poot en legde deze tussen de handen van de vrouw. Artos nam enige afstand, boog door zijn voorpoten zodat zijn kop ter hoogte van haar voeten waren en opende zijn bek. Verzengend, witheet vuur spoot langs zijn tanden en kriebelde over zijn tong. Het vrouwenlichaam verdween in deze vuurzee en veranderde door de hitte al snel in zwart as. Toen er niks meer van de vrouw restte behalve een laag as kapte Artos de vuurstroom af.
Wat is hier de bedoeling van?
De stem van Hyrius klonk scherp en snijdend door zijn geest. Artos trok vervult met ergernis zijn bovenlip op. De blauwe draak scheen het als zijn recht te zien Artos te kunnen berispen op elk daad die hij deed.
Ik doe wat mij goeddunkt,
snauwde de draak terug, een grom van ergernis doorklonk zelfs in zijn gedachtegang.
Ik heb deze vrouw het leven ontnomen en ik geef haar een waardig heengaan.
Na deze woorden sloot hij zijn geest voor hem af, als een ijzeren valhek dat sloot om de bestorming van een burcht tegen te houden. Vervult van ergernis, woede en verdriet voelde Artos een energie door zich jagen, die hij vele malen eerder, maar nog nooit zo krachtig had gevoeld. Het raasde door zijn aderen, schoot naar zijn bek en in het hoogtepunt opende Artos zijn met blinkende tanden gevulde bek en blies hij met grote kracht de as van de vrouw op. Het dwarrelde rond, als herfstbladeren die ten prooi waren gevallen van een stormwind. Het zwarte as leek een witte gloed uit te stralen, raasde in het rond en knalde tegen de rotswand. Met een sissend geluid leek het af te versmelten met het gesteente. De gloed trok weg en Artos liep naderbij om zijn gedane werk te bewonderen. Het as had een adelaar gevormd, die met gespreide vleugels een nieuw leven tegemoet leek te gaan. Hij was tevreden met deze vereeuwiging, waardige toekomen voor het leven dat hij de vrouw had ontnomen. Artos keerde terug naar het mensenkind, wat in slaap was gevallen. Tevreden met deze aangename wending nam hij het kind in zijn klauwen en verkoos hij met een machtige sprong het luchtruim.
Een sterke westenwind joeg door de kloof, het gaf Artos een snelheid die hij op eigen kracht nooit zou kunnen halen. Hij sloeg slechts enkele malen met zijn vleugels om bij te sturen of om hoogte te winnen. Hij schoot de pas uit, voelde onmiddellijk de windkracht afnemen en begon gestaagd met zijn vleugels te slaan. Het rijzen en dalen van deze bezigheid bracht hem in een gelukzalige roes. Het gewichtloos zijn, vrij en onbekommerd door de lucht te kunnen zweven, was voor hem het grootste geluk op aarde. Bijna bij het dorp aangekomen schrok de draak. Er was weinig van het dorp over, de mensenvrouw was niet zonder reden de bergen ingevlucht. Smeulende, ingestorte houtwerken hadden ooit boerderijen, huizen en taveernes gevormd, het straalde intens verdriet en vergane glorie uit. Artos begon nog meer aan zijn oordeel te twijfelen, stuurde hij het kind nu niet een moedeloos toekomst tegemoet? Deel 3.
- Spoiler:
Ondertussen hadden de mensen in het dorp hem opgemerkt. Er werd geschreeuwd, gerend en gehuild. Artos bleef boven het dorp cirkelen, de angst om aangevallen te worden als hij voet aan de grond zette overweldigde hem. Snel liet de draak zijn bewustzijn het dorp in duiken, het spoedde zich door de straten, streek langs het bewustzijn van de bewoners die allen bevangen waren door angst en onmacht. Even leek zijn zoektocht even uitzichtloos als de toekomst van het kind, die gedoemd leek. Als hij het kind hield zou het moeten opgroeien in de cultuur van de draken, maar hoe moest een mensenkind zich weren in de wildernis? Als hij hier pleegouders kon vinden zag het er alsnog niet goed uit voor de mensenbaby. Zijn zucht, geslaakt in onmacht, werd er een van opluchting, toen hij het bewustzijn van een in magie bedreven man vond.
Er lag een barrière langs zijn geest, maar voor een drakengeest was deze makkelijk te doordringen.
Gegroet, wijze man.
Zijn zangerig stem vloeide naar de geest van de man, die nu verstijft van schrik en angst geknield achter een waterton verscholen zat.
Welk kwaad uw dit leed heeft berokkend, ik zijt het niet. Ik kom in vrede en nederigheid, opdat ik u om een belangrijke en zeer dringende gunste wil verzoeken.
De man ontspande zich enigszins, maar antwoordde achterdochtig en onwennig, want een drakengeest was dieper en complexer dan dat van ieder ander wezen en onkundige magiërs zouden er gemakkelijk voor eeuwig in kunnen verdwalen.
U behoort niet tot de Meinedigen? Dit is geen truc om de overlevenden van de zojuist geschiedde aanval alsnog af te kunnen maken?
vroeg de man, in de hoop de hoffelijke toon en zijn taalgebruik enigszins na te bootsen. Artos glimlachte geamuseerd. Hoewel deze man van een hoger intellect leek dan de rest van het dorp, weerklonk nog altijd een boerse directheid door in zijn stem.
Dat verzeker ik u op mijn woord van eer. Zou het voor mij mogelijk zijn te kunnen landen op uw dorpsplein zonder dat mijn veiligheid gevaar loopt? Zie mijn komst als een diplomatieke missie, ik voer een witte vlag, mijn waarde.
Artos was enigszins bekend met de gewoonten van de mens, zoals het aanvoeren van een witte vlag. Dat moest de dragers ervan verzekeren een vrije en veilige doorgang te krijgen, bovendien stond het voor vrede en overgave. Hij zag ook het enigszins ironische verband tussen dit gebruik en de witte draak en de elf Eragon, die de Drakenoorlog hadden beëindigd. De draak was trots dat hij de kleuren droeg van de draak wiens naam nooit genoemd kan worden.
Een beweging op de grond, voelbaar in zijn geest, duidde aan dat de man was opgestaan.
Goed, ik zal uw komst aankondigen. Geef mij een moment.
Beleefd trok Artos zich terug uit diens geest, nog altijd rondcirkelend boven het verwoeste dorp. Zijn scherpe oog merkte commotie op beneden, hoewel lang niet iedereen het eens scheen te zijn met de man, leek iedereen zijn oordeel te respecteren. Al gauw had zich een haag van dorpelingen aan de oostkant van het dorpsplein verzameld. Een zachte, haast onmerkbare, streling gaf te kennen dat de man weer contact met hem zocht. Een glimlachje sierde even zijn gezicht, de man leek wat angstvallig om contact met hem te zoeken. Hij was van mening dat dit ook zo hoorde, draken waren de edelste wezens en de gevaarlijkste roofdieren.
Wij zijn gereed, waarde draak.
Ik dank u voor uw moeite.
Er voltrok zich een stilte, waarin Artos een stukje naar het westen vloog om te kunnen keren voor een goede landing. In die stilte voelde hij een twijfeling van de kant van de mens, de drang iets te vragen, maar het tegelijkertijd niet te willen zeggen. Artos minderde vaart en vroeg:
Wat zit u dwars, mijn waarde?
De man schrok voelbaar, blijkbaar had hij niet door gehad dat zijn tegenstrijdige gevoelens ook voor de draak voelbaar waren geweest. Nog altijd twijfelend en onvast van stem klonk er nu door zijn geest:
Als u niet tot de Meinedigen behoort, maar ook geen Rijder draagt, ben u dan een wilde draak?
Dat ben ik zeker, beste man.
Nieuwe gevoelens van angst en onzekerheid drongen niet al te zeer bij Artos door, nu hij op het plein landde en daarbij goed op moest letten het kind niet te schaden. Met grote voorzichtigheid, ook een zekere tederheid was in het gebaar te zien, legde hij het mensenkind, dat nog altijd in beschermende doeken gewikkeld was, voor zich op de grond en liet hij zijn scherpe blik over de mensenmenigte gaan. Velen kropen bang weg of zonden hem een wantrouwende blik toe. Artos voelde zich niet bedreigd bij het zien van deze priemende ogen en gebalde vuisten, het was nu eenmaal een natuurlijke reactie. Om iedereen deelgenoot te maken van wat hij nu ging zeggen, projecteerde hij zijn gedachten in ieders geest. Hij zag velen ineen krimpen bij dit plotselinge gevoel, maar hij trachtte dit te negeren en zei waardig:
Gegroet, wezens van het mensenras, inwoners van Therinsford. Mijn naam is Artos, zoon van Unico en Marysa. Ik kom hier met vredelievende bedoeling, sterker nog, in ben hier om beroep te doen op uw weldadigheid en gastvrijheid.
Hij zweeg even, geen van de mensen leek nog in staat een zinnig antwoord te kunnen spreken.
Plotseling stapte een man uit de mensenmassa. Hij was lang en tenger met een spits gezicht dat werd gedomineerd door felle ogen die een schittering van levenslust droegen. Hoewel hij gekleed ging in de kleding van een simpele arbeidsman, maakte hij een hoffelijke buiging die een edelman gepast zou hebben. “Wees welkom in ons dorp, hoewel daar helaas weinig van over is.” Zijn spijtbetuiging was oprecht, zijn ogen stonden triest en zijn mondhoeken zakten wat naar beneden. Hij schudde het van zich af, rechtte zijn rug en vervolgde: “Wij zijn vereerd een draak te mogen verwelkomen. Wij zouden U giften schenken als wij zelf niet zo arm waren dat wij onszelf nog geen oud brood konden geven.” Er klonk instemmend gemompel in de haag van mensen, Artos keek onbewogen toe. De toon van de man was schertsend en enigszins beschuldigend geweest. Hij herkende de stem, dit was de man waar hij contact mee had gehad. “Vertel ons nu draak, waarom u gekomen bent.” Zijn stem klonk gebiedend, doordrongen met een sterke ondertoon van argwaan en nieuwsgierigheid. Alle mensen schenen nu hun oren te spitsen, wat naar voren te schuifelen en zoekend om zich heen te kijken. Dit amuseerde de draak, mensen hadden altijd al bekend gestaan als een nieuwsgierig en bedrijvig volk. Hij tilde zijn poot op en gebaarde naar het kind dat nog altijd in een diepe slaap verzonken was.
De man, welke nog altijd zijn naam niet genoemd had, liep argwanend naar voren. Artos deed een stap achteruit om de man aan te moedigen het kind op te pakken. Dit gebeurde en een verbaasde kreet ontglipte de man. “Het is Aimée!” Opgewonden klanken stegen op uit de mensenhaag. “Bredero is in het dorp gesneuveld. Waar is Kina?” zei een gezette man met een zwarte muts op het hoofd. De lange slippen wapperden wild heen en weer toen de man om zich heen keek, als in de veronderstelling dat de vrouw zich onder hen bevond. “Wat heb je met ze gedaan beest?” werd er geschreeuwd en met het kind in de armen stormde de lange man voor hem naar achteren. Artos boog zijn hoofd in schaamte van zijn eigen edelmoedigheid. Natuurlijk gaven ze hem de schuld, hij had het kunnen voorspellen.
Het spijt mij zeer dat u deze vijandige houding jegens mij aanneemt. Ik zal u zeggen wat er gebeurt is. Een blonde vrouw liep met dit kind in de armen door de bergen. Door een tragisch ongeluk stortte zij ter aarde, dit kind overleefde het. Het leek mij het beste het terug naar haar volk te brengen.
“Tragisch ongeluk? Ha! Dat beest heeft haar gewoon opgegeten!” klonk er vanuit de menigte. “Moord!” werd er geschreeuwd, het woord vond al gauw weerklank en de mensen stapten dreigend naar voren.
Nee, wacht! Ik heb mensen nooit als voedsel gezien, dit zijn ze ook niet voor mij. Ik verzeker u dat het werkelijk een ongeluk was!
Snel stuurde hij het beeld van de gevallen Kina en het afscheid dat hij haar had gegeven. Een drukkende stilte vulde het plein. “Magie.” fluisterde een oudere vrouw, wier lange haren reeds zilvergrijs gekleurd waren. Artos knikte even met zijn machtige kop, waarbij zijn witte schubben glansden in het juist doorgebroken zonlicht.
Ik vraag jullie, of in elk geval een van jullie, dit kind onder zijn of haar hoede te nemen. Zij is hier geboren en hoort hier thuis. Als wederdienst zal dit dorp herleven, de akkers zullen vruchtbaar zijn en zowel dier als mens zullen wel gevoed zijn. Zo zal het geschieden.
Deel 4.
- Spoiler:
Opnieuw daalde er een stilte neer op het plein, totdat de man met het kind in de armen zich tot de draak richtte. “Ik zal het doen. Ik, Aërwen Rektoszoon, zal deze zuigeling, Aimée, dochter van Kina, voeden en beschermen naar mijn beste kunnen,” verklaarde de man plechtig. Vervuld van dankbaarheid neeg Artos zijn hoofd naar de man, Aërwen van Therinsfort. Hij deed een stap naar voren, een huivering trok door Aërwen’s lichaam toen de draak vlak voor hem stond, maar de man week niet. Ik wil dit kind mijn zegen geven. Niet enkel mijn zegen, ik wenst haar het beste leven toe. Hierbij schenk ik haar het intellect van een draak, de kunst te dichten en snel informatie te kunnen vergaren. Ik schenk haar de kracht en elegantie van het drakenlichaam en ik schenk haar een levensspanne, die langer zal duren dan dat van een mens, maar korter dan dat van een elf of dwerg. Een rijke, warme energie had hem vervuld bij het spreken van deze woorden en in een opwelling bewoog hij zijn neus in de richting van het kind en drukte de punt van zijn bovenlip zacht op haar borst, net onder haar linkersleutelbeen. Hij voelde een deel van de energie hem verlaten, maar er restte hem nog meer te doen. Artos hief zijn kop, onder het linkersleutelbeen van het kind was een fel, wit teken ontstaan. De mensen hadden echter weinig tijd om zich hierover te verwonderen, want de witte draak steeg met een zware windvlaag op en vloog in smalle cirkels omhoog. Artos was altijd bedreven geweest in magie, had zich meer geuit in deze vorm dan welke draak dan ook. Hij vouwde zijn vleugels langs zijn gespierde lichaam, schoot een wolk in en opende daar plotsklaps zijn vleugels, een geweldige energie joeg door zijn lichaam en spatte van zijn lichaam, van de toppen van zijn vleugels, zijn krachtige staart en welgevormde kop. Weldra begon het te regenen, beneden begon alles bij aanraking van dit magische water te bloeien en te groeien. Artos, wetend dat zijn taak volbracht was, keerde zich naar de bergen en bij het uitlaten van een laatste, vreugdevolle brul verdween de witte draak in de bergpas.
De mensen in het dorp hadden enkel met open mond kunnen staren naar de gratie en kracht die het wezen had uitgestraald, om vervolgens juichend en schreeuwend naar de akkers te rennen, waar al hun gewassen die door de eerdere aanval waren verwoest weer begonnen te bloeien. Aërwen wiegde het kleine meisje in zijn armen, dat nu was ontwaakt. Haar huid was bleek, alsof zij nog nooit de zon had gezien en de weinige plukjes haar op haar hoofd waren nu gitzwart van kleur. Met trillende vingers raakte de man het witte teken aan, wat haast niet te onderscheiden was van haar bleke huid. Daar, in zijn armen, lag een kind dat het Rijdersteken droeg. De man, magister en magiër, begon meteen theorieën te bedenken. Over hoe de uitspraak van de zegening het kind zou beïnvloeden en of de wilde draak zich misschien aan dit kind verbonden had door haar dit teken te schenken. Dit zou later hem allemaal duidelijk worden, later, wanneer Therinsfort weer een welvarend dorp was, met gezonde inwoners en rijke oogsten. Wanneer het kind Aimée zou uitgroeien tot een ranke, elegante vrouw met lang, gitzwart haar wat haar witte gezicht alleen maar bleker maakte. Wanneer er op haar rug schubben vormden en ze een wijze en in magie bedreven vrouw werd. Aimée leefde een lang en gelukkig leven, tot zij zich het leven ontnam na het sterven van haar derde echtgenoot. Van Artos werd nooit meer wat vernomen, niemand wist waar de draak was en of hij nog in leven was. Wel dankte Aimée hem elke dag voor de gift die haar een bijzonder mens had gemaakt.
|
|