Een luide gaap ontsnapte uit Houndoom’s bek. Ze had de laatste dagen zo rustig mogelijk doorgebracht, om zo haar verwondingen zo snel mogelijk te laten genezen. De pijn in haar borstkas was al een stuk afgenomen, en haar humeur was er daardoor ook een stuk op vooruit gegaan. Lui wierp ze haar hoofd achterover, zodat ze met haar niet afgebroken hoorn haar rug kon krabben. Ze vond het jammer dat ze nog maar anderhalve hoorn over had. Bovendien was haar verdediging nu ook een stuk minder. Natuurlijk zou hij ooit wel weer aangroeien, maar tot dan zou ze zonder moeten doen. Opnieuw geeuwend stond Houndoom op, om zich vervolgens met een genietende kreun uit te rekken. Een tintelend gevoel trok door haar borstkas heen. Ze was zo goed als genezen van de tornado waar ze in terecht was gekomen. Zolang ze zich de komende dagen maar gedeisd hield, net zoals de afgelopen dagen, zou alles goed komen. Waarschijnlijk zou dat niet eens zo moeilijk zijn. Ze hoefde alleen maar op te dagen als ze door iemand werd geroepen, en zou alleen maar een gevecht aangaan als ze niet anders kon. Wegrennen was net zo makkelijk, besloot ze.
Houndoom knipperde tegen het felle zonlicht toen ze uit de beschermende schaduw vandaan kwam. Het zonlicht voelde fijn aan, en verwarmde haar lichaam dat stijf was van het vele liggen. Een zacht knorrend geluid kwam van haar maag af. Ze had honger, besefte Houndoom. Behoedzaam snuffelde ze aan de grond om haar heen, opzoek naar het spoor van een of andere pokémon. Zou ze op jacht gaan naar sappig vlees? Of zou ze kiezen voor iets simpels, en opzoek gaan naar bessen? Ze zou op het moment beide kunnen doen. Als ze op jacht ging, kon ze op hetzelfde moment uittesten waar haar limieten lagen. Of deze nog steeds hetzelfde waren, of dat ze zichzelf zou moeten trainen zodat ze weer haar oude limieten had. Ze had de laatste tijd erg weinig gedaan, waardoor ze op het tweede gokte. Een zwakke geur drong tot Houndoom door. Waar was het van? Een… een… Poliwag. Daar zat wel genoeg vlees aan om haar honger te stillen.
Houndoom fronste moeizaam. Het was al een tijdje geleden dat ze had gejaagd, laat staan dat ze vlees had gegeten. Ze perste haar lippen, en trok een zuinig gezicht. Als ze al zo lang geen vlees had gegeten, waarom zou ze die gewoonte nu eigenlijk veranderen? Ze had al bewezen dat ze zonder kon. Natuurlijk bleef de smaak wel heerlijk… Houndoom slaakte een zucht. Goed dan, voor een keer zou het geen kwaad kunnen. Ze snoof de geur diep op, en volgde haar neus totdat de geur sterker werd. Denkend aan de smaak, likte Houndoom haar lippen af. Ze meerderde vaart, omdat de geur steeds sterker werd. Bovendien was er geen enkele geur van water te bekennen, waardoor ze er zeker van was dat er geen obstakels zouden zijn. Een blauw figuur was zichtbaar, niet ver van Houndoom vandaan. Ze maakte meer vaart, terwijl ze probeerde zo weinig mogelijk geluid te maken. “Hebbes!” lispelde ze. Ze gaf de Poliwag niet de tijd om zich om te draaien en weg te rennen, maar zette er direct haar tanden in.
Smakelijk at Houndoom van de Poliwag. Ze vermeed de botjes zorgvuldig, en had de in de weg zittende staart als eerste afgebeten, zodat ze daar geen last van had. Toen ze eenmaal was uitgegeten, likte ze zorgvuldig haar lippen af, zover als haar tong maar reikte. Het stond zo slordig om etensresten op je gezicht te hebben, vond Houndoom. Walgend keek ze naar het karkas van de Poliwag. Ze kon het natuurlijk niet zo laten liggen… Ze maakte een oppervlakkig gat in de grond, en duwde het karkas er vervolgens in. Om het af te maken, legde ze het opgegraven zand er weer overheen. Prima, nu kon niemand nog iets van haar schranspartij zien. Een fijn gevoel ging door Houndoom heen. Ze was vergeten dat vlees zo’n gevoel gaf… Hm, zou het erg veel kwaad kunnen als ze wat vaker op jacht ging? Nou ja, niet dat er iemand zou zijn die haar tegen zou kunnen houden… Ze had op het moment het gevoel dat niets nog uitmaakte, behalve het gevoel dat vlees haar gaf. Houndoom schudde met haar kop. Nee, dat was vast haar verbeelding geweest. Het was maar vlees geweest. Meer niet, toch?
Houndoom liep weer verder. Ze was, zoals vaker, diep in gedachten verzonken. Een frons bedekte haar voorhoofd. Een keer was haar gezegd om dat niet te doen, herinnerde ze zich. De frons op haar voorhoofd werd dieper, en scheen zich zelfs te vermenigvuldigen. Het irriteerde haar dat ze daar steeds aan terug dacht. Met moeite veegde ze de frons van haar voorhoofd. Misschien had hij wel gelijk gehad, en fronste ze inderdaad teveel. Een zucht die tussen dromerig en teleurgesteld in zat ontsnapte haar. Houndoom sloeg haar ogen neer, en stopte met lopen. Ze voelde zich alsof ze in een droom leefde. Waarin ze veilig achter haar eigen muurtje zat, zodat niemand haar droom kon verstoren. Maar was dit haar droom eigenlijk wel? Zou ze niet veel liever achter dat muurtje vandaan komen? Houndoom’s mondhoeken krulden omhoog, en vormde een flauwe glimlach. Als ze eerlijk was, wilde ze zelfs liever bij het persoon aan de andere kant van de muur zijn. Geschrokken opende ze haar ogen weer. Een geluid had geklonken, niet ver van haar vandaan. De wind zorgde ervoor dat de geuren om haar heen onduidelijk waren, zodat ze niet kon zeggen wie het was. “Kom tevoorschijn!” siste Houndoom. Ze draaide haar kop om in de richting van het geluid, met haar tanden waarschuwend ontbloot.